Een kerstlied
(Gerrit Komrij)



et was koud. De wind joeg door de peppels. Klaziena kloste over de hoge dijk huiswaarts.
Als ze haar voeten niet stevig neerzette zou ze omvergeblazen worden,
zo hard woei het.

Ze hield een kerstboom onder haar arm, dicht tegen zich aangedrukt. Hoe lang was het alweer niet geleden dat het rondom de Kerstdagen had gesneeuwd? Sinds de poolkappen waren gaan smelten hadden ze het 's winters alleen maar met storm en regen moeten stellen. Laatst had ze daar, toen ze heimelijk aan het raam van de notaris in het dorp naar de televisie luisterde, nog de verschrikkelijkste berichten over gehoord.

Klaziena's borst zwoegde en zwoegde. De water-massa's sloegen hoog op tegen de dijk. Door de storm zwiepten de kale takken van de bomen grillig heen en weer tegen de hemel, die loodgrijs was tot aan de horizon. Eindelijk zag ze door de striemende regen het bleekverlichte venster van de boerderij waar zij en Berend al sinds hun huwelijk woonden en waar zij zeven kinderen ter wereld had gebracht.

Bijna thuis, dacht Klaziena. Heel even kon ze een gevoel van welbehagen niet onderdrukken. Al was bij hen de elektriciteit al sinds onheuglijke tijden afgesneden, ze konden zich in deze donkere dagen tóch nog een kaars permitteren. Dat gaf zo'n venster iets om naar te verlangen, dacht Klaziena. Maar meteen was daar haar onrust weer, dat luide knagen aan haar hart: hoe zou Berend reageren op haar kerstboom? De twee takjes hulst van vorig jaar had hij al ternauwernood verwelkomd. Had zij er wel goed aan gedaan zich zo door haar opwellingen te laten meeslepen?

Berend zat zwijgend bij de brandende takkenbossen. Elke dag sprokkelde hij hout en legde dat in een tinnen pan die weer precies in de middenopening van een afgedankte autoband paste. Als hij dan zijn voeten op de rubberen rand neerzette hield hij ze warm. Als langdurig werkloze had hij zeeën van tijd om hout te sprokkelen, maar ook zeeën van tijd om zijn voeten te warmen. Berends gezicht verstrakte en zijn schouders schokten dreigend toen hij Klaziena met de kerstboom zag binnentreden.

'Hoe kom je aan die boom?' bulderde hij. Het kruis aan de muur trilde ervan. 'Gekocht,' piepte Klaziena. 'Gekocht? Gekocht? Waarvan gekocht?' De stem van Berend dreunde door de zwakverlichte kamer.

Klaziena kromp ineen. Dit moest het moment van de waarheid zijn. Ze kón het niet verbergen. Ze mócht het niet verbergen. Het was altijd zo goed geweest tussen Berend en haar. Hij had natuurlijk zijn opvliegende buien, net als andere mannen, maar hij was toch ook altijd een goede vader geweest die voor zijn kinderen de allerlaatste reuzel uit de mond had gespaard.
'Waarvan gekocht?' herhaalde Berend.'Van de extra uitkering voor de langdurig echte minima,' gaf Klaziena, toch nog onverwacht ferm, ten antwoord. Het was eruit. O God, bad ze, zorg ervoor dat hij begrip heeft voor mijn roekeloze daad. Laat hem niet denken dat ik een ontaarde moeder ben. Ik weet het, de reuzel is bijna op, alle zolen zijn versleten en we hebben nog maar zes kaars-stompjes voor de Kerst. Maar ik wou de kinderen zo graag een plezier doen...

Berend liep rood aan. Hij was niet in staat te spreken. Hij zette zijn voeten zo krachtig op de rubberen band dat hij zijn tenen haast verbrandde. Het deerde hem niet. Door zijn verweerde kop schoten laaiender gedachten. 'Verkwisting,' siste hij tenslotte. Zijn handen zakten in zijn schoot. 'We zouden toch...' flapte Klaziena eruit, 'we zouden toch de komende maanden iedere dag een aardappel minder kunnen eten... Ik heb op het aanplakbord bij Sociale Zaken een recept gelezen voor soep van aardappelschillen... Misschien kunnen we met de dokter, die zo'n mooie open haard heeft, wat takkebossen ruilen voor een half mud kolen...'

'We hebben niet eens een kachel,' bromde Berend.'Toen het verdomde gas hier werd afgesloten hadden we onze oude kolenkachel net verkocht, via de Koopfoon. Ja, ja, dat was toen we nog telefoon hadden,' voegde hij er verbitterd aan toe. 'Maar we zouden...' hakkelde Klaziena nog. Ze stokte. Ze kon verder niets verzinnen waarmee ze haar doldrieste uitgave voor de kerstboom kon compenseren. Was dan elke luxe voorgoed ondenkbaar geworden? Ze begon te huilen. Ze had écht haar kinderen alleen maar een mooie Kerst willen bezorgen. Een moederhart wilde zich dan wel eens laten gaan. Als Berend haar toch eens wou begrijpen...

'Een mens wordt er toch al zo opstandig van,' sprak Berend sonoor en hij schoof voor de zoveelste maal die weken de gordijnen opzij om naar de zwarte, hoog optorenende staketsels op het erf te wijzen. 'Sinds ze die kruisraketten daar hebben neergezet is het met onze moestuin ook gedaan,' zei hij hoofdschuddend. 'Toen ze eerverleden maand bij boer Krelis hiernaast werden geplaatst dacht ik dat wij de dans wel zouden ontspringen. En nu dit weer.' Mismoedig keerde hij terug naar zijn takkenbossen.

Tot de Kerst bleef Berend zwijgen. Klaziena's moederhart versaagde evenwel niet. Berend zou vast wel weer nader tot haar komen. O ja, hij zou ontdooien, ze vóelde het. Het kon niet slecht zijn wat ze gedaan had. Met weemoed dacht ze terug aan de tijd dat de notaris en de dokter nog kerstpakketten ronddeelden. Daar was, toen de regering de uitbetaling van de extra uitkering had verschoven naar de week voor Kerst, meteen een einde aan gekomen. Ze begreep dat best, al was het hard. Dubbelop, dat kon natuurlijk niet. Geduldig versierde ze de boom met de stompjes kaars een een paar strengen in Reckitts Blauw gewassen engelenhaar die ze nog van vroeger had.

Toen Berend op Kerstavond de glans in Klaziena's ogen zag, terwijl zij daar zo te midden van haar zeven kinderen onder de kerstboom hurkte, allen rillend en hongerig, maar hemels beschenen en van een groot mysterie vervuld, werd zijn hart inderdaad week. Hij zag dat de extra uitkering welbesteed was. Hij begreep ineens weer de grote betekenis van geborgenheid en veiligheid. Een standvastig vrouwenhart had hem een les geleerd. Een beetje warmte hielp je door alle ontberingen heen. Ze waren arm, maar rondom beschermd.

Hij pakte het ruwhouten kruis, dat iedere crisis had doorstaan, van de muur, en gooide het met een gul gebaar in de tinnen pan. Een heerlijke vlam was het resultaat. Hij sloeg zijn ogen ten hemel, dankte God en de Overheden voor het vuurtje en vroeg vergiffenis voor zijn zelfzuchtigheid en materialisme.

Ook in Berends hart scheen nu weer het licht.